Au-then-tiek… Betrouwbaar, geloofwaardig; echt
We probeerden zoveel mogelijk authentiek materiaal te gebruiken bij lessen Nederlands als tweede taal. We adviseerden onze studenten om kranten te lezen, naar het journaal te kijken en om naar de radio te luisteren. Ik verzamelde teksten en maakte er vragen bij. Ik moest daardoor wel nadenken over mijn vak. Natuurlijk was authentiek materiaal belangrijk. Dat was het niveau waar mijn studenten naar toe moesten. Het was continue zoeken naar de verbinding met de ‘echte wereld’.
Ergens rond het jaar 2005, gedurende de eerste experimenten die we uitvoerden om ons onderwijs anders vorm te geven vond ik een stuk van de OECD uit 1996. Het drong niet onmiddellijk tot me door maar deze zinnen bleven de weken daarop rondspoken:
As access to information becomes easier and less expensive, the skills and competencies relating to the selection and efficient use of information become more crucial….
Capabilities for selecting relevant and disregarding irrelevant information, recognising patterns in information, interpreting and decoding information as well as learning new and forgetting old skills are in increasing demand. (zie hier de volledige tekst van de OECD / OESO)
Als de OECD een punt had betekende dat dat ik niet meer de intermediair kon zijn tussen kennis aan de ene kant en studenten aan de andere kant. En de kennis was dan ook nog eens gestold in leermiddelen, vaak leer- en werkboeken, met oefeningen en vragen.
Ik denk dat we voor veel van de basisvaardigheden of basiskennis nog steeds leermiddelen nodig hebben. Leermiddelen die cursisten in staat stellen snel, in eigen tijd, effectief (met snelle, betrouwbare en stabiele feedback), multimediaal, kennis op te doen. Materiaal zoals dit.. en dit.. Maar ook openbaar toegankelijk materiaal, soms bij elkaar gebracht als een soort dossier of soms samengesteld tot een geheel met beeld en geluid. Zoals dit.. .
Willen we studenten goed voorbereiden op de toekomst dan zullen we er ook voor moeten zorgen dat ze zelfstandig met informatie om kunnen gaan. We zullen daarom zoveel mogelijk gebruik moeten maken van openbaar toegankelijke bronnen. En dat betekent dat we studenten confronteren met onversneden (niet speciaal voor hen verwerkt) authentiek materiaal. Juist dat materiaal dat ze in de toekomst zullen gebruiken om op de hoogte te blijven van kennis en ontwikkelingen in hun vakgebied. En dat dat materiaal niet “klaargezet” is maar dat ze dat zelf moeten selecteren uit een overzichtelijk opgezette omgeving met een helder menu. Zoals deze omgeving voor Spaans. Dat zorgt er aan de ene kant voor dat de kennis die we ze geven up to date is en kwaliteit heeft en aan de andere kant dat ze leren zelf informatie te selecteren en te verwerken.
Het betekende ook dat ik mijn studenten niet meer moest vertellen wat ze moesten doen maar wat ze wanneer moesten kunnen. Ik moest veel doelgerichter gaan werken.
Het had nogal wat consequenties op allerlei gebied. Ik zal hieronder proberen naast elkaar te zetten wat het verschil is tussen werken met bronnen en werken met leermiddelen. Ik zal het stevig aanzetten. De nuances zijn er even uit gelaten.
Werken met leermiddelen | Werken met bronnen |
Computer (of docent) bepaalt wat de student moet doen Grote nadruk op de weg naar het resultaat | Docent bepaalt wat de student wanneer moet kunnen (kan na samenspraak met student) Grote nadruk op het te behalen resultaat |
Beperkte autonomie voor student
Docent (of het systeem) bepaalt de route van de student |
Grote autonomie voor student
Student bepaalt de route, docent wat bereikt gaat worden (docent legt een verwachting neer) |
Motivatiemodel – straffen en belonen | Motivatiemodel – autonomie, meesterschap, zingeving |
Grote helderheid over wat student moet doen | Grote helderheid over wat een student moet kunnen |
Docent of computer kiest | Cursist kiest |
Student hoopt dat zijn werkstuk voldoende is en is afhankelijk van de docent om dat te bepalen | Student levert zijn werkstuk in en zegt dat het een 8 is (en dat klopt ook). Student weet wat er van hem verwacht wordt. |
Docent kan in het leermiddelensysteem kijken en zien wat een student gedaan heeft en wat hij daar op gescoord heeft | Docent kan wat een student gedaan heeft en gescoord heeft niet zien. De student laat zien wat hij kan aan de docent / rest van de groep |
Organisatie van het onderwijs en leermiddelen zijn een geheel | Organisatie van het onderwijs en het menu met bronnen zijn gescheiden eenheden
Bronnen zijn bruikbaar voor het hele vakgebied (ook voor bedrijven) en staan los van de organisatie van het onderwijs |
Leermiddelen worden aangeschaft | Bronnen worden gebouwd, gemaakt en verzameld door studenten, docenten en bedrijven |
Leermiddelen zijn een kostenpost | Het bouwen en onderhouden van een bronnen gebied is deel van professionalisering |
Student krijgt precies de leermiddelen voor zich die hij nodig heeft op dit moment. | Student krijgt alle bronnen uit het vakgebied voor zich in een logisch en overzichtelijk menu en moet zelf uitzoeken wat hij nodig heeft om aan de hoge verwachting van de docent te voldoen. Student heeft toegang tot alle bronnen van alle jaren en opleidingen |
C – gedrag
Student die gehoorzaam is wordt beloond.
|
A – gedrag
Student die eigenwijs is en zelfstandig is wordt beloond
|
Leermiddelen zitten achter een wachtwoord / inlog – het is voor een student die niet is ingeschreven bij de beroepsopleiding (of het werkveld) niet mogelijk om gebruik te maken van het materiaal. | Bronnen zijn open source. Iedereen kan er bij zonder inlog. Ook het beroepenveld |
Leermiddelen zijn speciaal gemaakt materiaal, geschreven en gebouwd op de MBO student | Bronnen zijn in veel gevallen openbaar toegankelijk, authentiek materiaal en is geschikt voor het werkveld. |
Student krijgt precies de informatie die hij op dat moment nodig heeft | Student haalt uit de bronnen precies die informatie die hij nodig heeft |
Student heeft geen afleiding door materiaal wat misschien interessant is maar wat hij op dit moment toch niet nodig heeft. | Collateral Damage
Student zoekt in het bronnenmateriaal en krijgt daardoor zicht op het totale vakgebied en leert informatie te selecteren |
Bij materiaal voor “basiskennis” vaak uitgestelde feedback (toetsen i.p.v. leren) (het knopje rechts onderaan het scherm – controleer mijn antwoorden) | Bij materiaal voor “basiskennis” snelle feedback |
Een geweldig product van een student komt in zijn portfolio terecht | Een geweldig product van een student wordt een bron voor andere studenten |
Docenten voorkomen dat studenten fouten gaan maken | Docenten leiden studenten naar het gebied waar studenten fouten gaan maken |
1. Instaptoets
2. computer bepaalt wat je moet doen 3. eindtoets |
1. Hoge verwachting van een docent
2. student bepaalt zelf hoe hij daar komt (krijgt er begeleiding en feedback op) 3. Student presenteert wat hij kan. |
Een nieuw onderwerp begint met een instructie van de docent / computer | Het eerste denkwerk doet de student zelf. Een docent geeft pas instructie na het eerste denkwerk van de student |
Bronnen zijn: boeken, filmpjes, medecursisten, artikelen, digitale artikelen, foto’s, geluidsbestanden, docenten, medewerkers van bedrijven | |
Belangrijke rol voor een zoekfunctie in het systeem = student zal niet vinden wat hij niet weet | Belangrijke rol voor het menu = student komt tegen wat hij niet weet en krijgt een totaaloverzicht van het werkgebied. |
Bij basiskennismateriaal: uitgestelde feedback, systeem telt de fouten en dat wordt opgeslagen, afhankelijk van resultaat – meer oefeningen of doorgaan naar het volgende | Bij basiskennismateriaal: snelle feedback. Bedoeling is niet om 70% te halen maar net zo lang door te gaan tot alles goed is. Doel is niet om alle oefeningen af te maken maar om straks uit te kunnen leggen hoe je procenten berekent |
De studenten bestuderen de beschikbaar gestelde leermiddelen | De studenten zoeken goede leermiddelen die in de bronnenbank terechtkomen |
Docenten bepalen wat studenten moeten doen | Docenten bepalen wanneer en wat studenten moeten kunnen |